Cornelis Koning
1893 - 1951

Brieven van Charles Eyck

Werk Cornelis Koning - Hoensbroek
Cornelis Koning "Hoensbroek"
potlood
november 1922, niet gesigneerd
Werk Cornelis Koning
Cornelis Koning
portret Charles Eyck
olieverf op linnen
H x B 35 x 25 cm
Werk Cornelis Koning
Charles Eyck
potlood en aquarel
H x B 25 x 16,5 cm
Rijksacademieperiode

Op de "1e Dinsdag na de Maastreechter najaars-kermis", 28-9-1921 schrijft Charles Eyck vanuit Meerssen een reactie op een brief van Koning. De aanleiding zijn de belevenissen van Cornelis Koning en Jan Rot een jaar eerder in België waarover Koning moet hebben geschreven. Deze brief is niet bewaard gebleven en we moeten gissen naar zijn ontboezemingen.
Eyck begint zijn brief met: "Je schijnt heel je ontroeringen, als in 'n pittoresk-proza-album vergaard te hebben - om na veel gescharrel, aan de Zaan je eigen home sweet home te zingen. En ik mag gerust zeggen, dat er bij jou nu niets mooiers is dan 't intiem-nederige Koog aan de Zaan, waar ik zelf de geest van Pieter Breughel nog vond".

Eyck kan dichterlijk schrijven, meldt ook in België te hebben rondgezworven en is net als Koning ontroerd door wat hij er ziet en door de mensen die hij er ontmoet en met wie hij zich zelfs identificeert. Eyck neemt het op voor zijn hardwerkende medemens, de boer. "... maar als je bij de menschen logeerd, die 1 x per maand met de bewoonde voortjagende wereld in aanraking komen, vergeet je dat je als een practiseerend artist gekomen bent, maar in je mentaliteit stapel je met volle grepen de subtiele ontroeringen die in die eenzame stilte, onder dat harde boerenwerk, tot je komen (sprekend van boeren werk) och je vergeet in die eenzaamheid wie je bent, en als je die menschen ziet, in hun dagelijkschen arbeid die altijd terugkeert alle dagen, maar die je niet als een tredmolen kunt beschouwen, dan doe je onwillekeurig mee. Ik heb meegedaan, en een tredmolen is 't steeds terugkeerende niet geweest, want het land dat machtig en groot open ligt, heuvel(binken), met niets dan groene weiden, met de stippeling van witte roode en zwarte koebeesten, en dan de zon, die als een zegen van licht in den hemel hangt, waaronder alles als klein mierengedoe heen en weer schuift, dan voel je je blij als een kind om 'n handvol centen. Dat groen, dat eeuwigzomersch groen, waarin 't wit en 't rood der koeien, en de witte huiskes als gestrooid tegen de heuvels en in de dellingen. Je kunt er naar kijken heel lang en je voelt je eeuwig voldaan en je menschelijke onrust, anders als een pot troebel water, is dan rustig, blank, doorzichtig.
En in die conservatie's met die menschen borreld een zeker sarcasme vlijmend scherp, soms wel, met al die dingen waarmee zich stadsmenschen het hoofd vullen, en 't hart leegpompen. Je ondergaat zeer sterk het subtiele bewustzijn als 'n werkelijk mensch over 'n groene wei te wandelen, en je liefkoosd het eigendommelijke van 't nietige dingske, omdat het zuiver, fijn en spontaan opgroeid, het zuiverder en fijner aanvoeld dan onder stadssmoor en stadsgeratel. Die menschen weten niet wat de wereld is, ze kennen slechts hun eigen wereld waarin ze vastgegroeid zijn, waar ze node van scheiden kunnen. Door hun stereotiepe antwoorden en vragen, zou men ze dom en boersch echt boersch vinden doordat ze zich tegenover vreemden, anders toonen. Maar als je mee opgaat in hun intiemer denken dan merk je dat er onder die harde korstiger huid ook een mentaliteit de emotie's van hun dagen vergaard. Dat die staalblauwe oogen de schoonheden van hunnen stiel niet voorbij kijken, en alleen 't zakelijke laag bij de gronsche van hun boerendoening zien. Dat mocht ik ondervinden. Hun verlangen is 't bloeien van hun doening, welk mensch heeft geen behagen in stoffelijke vermeerdering met zwaar wroeten gewonnen, maar ze verlangen niet naar 'n fata morgana als 'n stijfkoppig huilend kind zijn kleine armkes uitstrekt verlangend de maan te bezitten."
Eyck schrijft verder dat hij pas in november naar Amsterdam komt: "het verlangen is nu nog niet heel sterk een bewijs dat ik me totaal niet verveel. Misschien wel omdat ik momenteel gebonden ben aan een tentoonstelling die ik binnenkort ga houden. A propos je moet de groeten hebben van Jelinger-Sinjeur trouwd overmorgen met een subliemetje ik had de eer haar te zien zoo heel toevallig...".
Met Jelinger-Sinjeur bedoeld Eyck studiegenoot aan de Rijksacademie Han Jelinger (Maastricht 1895 - Maastricht 1961).

Charles Eyck heeft Koning opgezocht in Koog aan de Zaan en Koning zocht zijn studiegenoot op in Meerssen. De afstand was in die tijd waarschijnlijk geen bezwaar. Ook onaangekondigd reisde men wel vanuit het noorden naar het zuiden van Limburg. Eyck schrijft in zijn brief dat vrienden Jana (Te) Vormeijne en Piet Wiegman (Zwolle 1885 - Alkmaar 1963) bij hem aan huis zijn geweest: "en zoo als natuurlijk altijd het geval is is de vogel gevlogen wanneer een blijde boodschap langs zijn nest vliegt". Hij eindigt zijn brief aan zijn vriend met de vraag of hij de groeten wil overbrengen aan de Zaankanters. Met de Zaankanters zal hij de kunstenaarsgroep met deze naam waarvan Koning lid was, bedoeld hebben. Ironisch bedoeld waarschijnlijk: "De beste groeten aan de Zaankanters van wien ik hoop dat ze nog steeds aan den kant staan van den poel waar minder levensblije een goed heenkomen zoeken. Charlie".

Charles Eyck wint aan het einde van zijn studie de Prix de Rome en Cornelis Koning krijgt de 'Cohen-Gosschalkprijs' voor het best geschilderde naakt.
Eyck kan in 1923 naar Italië en de vrienden blijven elkaar schrijven. Eyck poseert voor een fotograaf op het San Marcoplein met de duiven en stuurt een ansichtkaartfoto met het bijschrift: "Opeens werd ik zoo ijdel alsof al die vogels van mij waren niet denkende - dat ze even geraffineerd zijn als de fotograaf Ch".
Op een andere ansichtkaart schrijft Eyck dat hij vliegt "voor een paar dagen naar Scanno in het prachtige berglandschap der Abruzzen, vele groeten Charles".
In Anticoli schrijft Eyck nog een brief, gedateerd 1 maart met: "In Anticoli hoop ik een 3 tal compositie te maken. het is er rijk aan gegevens. Landschap schilder ik niet - omdat dit al te afgezaagd is - In Rome kan ik niets doen, behalve de copiën en een paar schetsen en 't verzamelen van memories - kan ik hier spontaan niets uitvoeren - Rome is me minder als Amsterdam.... Italië schijnt me goed te doen aangezien ik nu reeds 79 kilogram vleesch boven mijn schoenen heb steken - toen ik in Amsterdam wegging woog ik 68. Zeg Cor - kun je me niet eens schrijven hoe Zus het maakt - Ik schrijf niet veel brieven, aan niemand Zus ook niet, dat geeft haar misschien denkbeelden die louter achterdocht mij minder aangenaam in Zus zouden zijn. Schrijf me nog eens t-a-t Charles".