Cornelis Koning
1893 - 1951

Portret van een joodse man (De Jood)

Nauerna van Cornelis Koning
"Nauerna"
Olieverf op linnen
R.o. C. Koning '19
Portret van een joodse man (De Jood) van Cornelis Koning
"Portret van een joodse man (De Jood)"
Olieverf op linnen, 138 x 80 cm
Gesigneerd r.o. C. Koning, vermoedelijk 1921
Detail portret van een joodse man (De Jood) van Cornelis Koning
Detail "Portret van een joodse man (De Jood)"
Sneeuw van Cornelis Koning
"Sneeuw", olieverf op karton, 65 x 32 cm. Gesigneerd C. Koning, 1919
Portret van een jong meisje van Cornelis Koning
"Portret van een jong meisje"
Olieverf op paneel, 28 x 20 cm
Niet gesigneerd, niet gedateerd
Vrouw op een brug, begin jaren '20'
"Vrouw op een brug"
Begin jaren '20
Volksgaarkeuken van Cornelis Koning
"Volksgaarkeuken"
Olieverf op papier, 42 x 60 cm
Gesigneerd r.o. C. Koning
Detail Volksgaarkeuken van Cornelis Koning
Detail "Volksgaarkeuken"
Straatsc&eagrave;ne van Cornelis Koning
"Straatscène"
Potlood op papier, 13,5 x 21,5 cm
Gesigneerd r.o. C. Koning

Als Cornelis Koning na de lessen op jonge leeftijd van Zaankanter Freek Engel (1872 - 1958) en na een 2-jarige opleiding aan de Kunstnijverheidsschool in Amsterdam aan zijn studie aan de Rijksacademie begint heeft hij een schilderstijl ontwikkeld die aansluit bij het impressionisme van de late Haagse School. Met zijn jeugdvriend Jaap Kaal (1893 - 1960) heeft de natuurliefhebber het landschap in de Zaanstreek ontdekt. Een mooi voorbeeld is bovenstaand schilderij dat mogelijk op locatie gemaakt is en-plein-air bij Nauerna. De nog jonge kunstenaar zwierf ook in de omgeving van Laren, waar hij een half jaar verbleef, in Breukelen en Driebergen en tekende en schilderde er de heide, weitjes met koeien omzoomd door knotwilgen, de slootkanten, een bruggetje, huisjes met tuinen en schuren.
Toch moet de kunstenaar die zijn vak als een roeping beschouwde, sterk de behoefte en de noodzaak gevoeld hebben zich verder te ontwikkelen. Hij moet gedacht hebben de beste mogelijkheid daartoe te krijgen door een studie aan de Rijksacademie te beginnen. Koning deed in 1917 toelatingsexamen en werd aangenomen. De Rijksacademie in die tijd was een instituut waar men vooral de oude Nederlandse kunst en die van de Haagse en Amsterdamse School kende. Koning start met tekenen en gaat vervolgens naar de schilderklas en krijgt in 1920 voor het best geschilderde naakt de Cohen - Gosschalkprijs.

Na 2 jaar schilderklas begint de student te werken in een loge, een eigen atelier om zich voor te bereiden op de Prix de Rome wedstrijd. Koning laat zijn impressionistische stijl los. Hij gaat anders kijken. Hij weet zijn werk te vernieuwen en ontwikkelt een meer expressionistische visie. Zijn vormentaal is veranderd, vormen worden vereenvoudigd, meer gestileerd. We zien een expressionisme niet met een uitbundige kleur, maar met een kleur die wordt ingehouden en die meer een gevoelswaarde krijgt.
De student schildert in zijn logetijd portretten, soms ten voeten uit, zoals het karakteristieke portret van een Joodse man. Hij schildert met dunne transparante olieverf de mansfiguur over een stilleven heen, op een enkele plek nog zichtbaar. Er gaat duidelijk iets van mededogen uit van dit krachtige portret. Vermoedelijk ook in deze periode schildert hij met minder verdunde olieverf in meerdere lagen over elkaar het portret van een meisje met licht haar en sprekende ogen. De schilder bereikt op groot formaat veel in een portret van een joodse man maar laat het ook zien op klein formaat in dit meisjesportret.
Koning kiest verder vooral onderwerpen uit het alledaagse leven van de bewoners van Amsterdam, waarvan hij zowel de binnenstad als de stadsranden verkent. Hoogleraar Antoon Derkinderen (1859 - 1925) vond dat kunst en maatschappij een duidelijk verband hadden en hij zal Koning gestimuleerd hebben deze relatie vooral te zoeken buiten het academiegebouw. In Amsterdam was het crisistijd. Na de eerste wereldoorlog was er even een economische opleving geweest maar de situatie was begin jaren '20 alweer verslechterd. Koning tekent en schildert overdag en ook wel s'avonds stadsgezichten, taferelen op markten aan het Amstelveld en het Waterlooplein, marktkramen met dieren en straatscénes. Hij heeft oog voor allerlei mensen, ook zij die moeite moeten doen het hoofd boven water te houden en tekent en schildert hun houdingen en bewegingen. De kunstenaar experimenteert met verschillende compositieschema's. We zien spelende kinderen, optochten met toeschouwers, groepen mensen en voertuigen, kerkgangers, reizigers in de trein, een begrafenisstoet.
In een schilderij als 'Volksgaarkeuken' kijken we naar eenvoudige mensen, de armen uit de onderklasse die voor een maaltijd aangewezen zijn op de gaarkeuken. Ook hier voelt men een mededogen bij de maker van deze bijzondere compositie waar de invloed van de Amsterdamse Breitner, in de manier waarop de figuren zijn verbeeld, te herkennen is. In de gaarkeuken van Amsterdam schoof Cornelis Koning, die uit ervaring wist wat hongerlijden was, zelf ook wel aan een van de tafels aan. De compositie lijkt zo ontstaan alsof de maker, zittend aan tafel zich even heeft omgedraaid.
De ouders van Koning, die eerder hadden gehoopt dat hun zoon voor een gewone kantoorbaan zou kiezen, steunen hem in deze tijd zoveel mogelijk, al hebben ze het niet erg breed. In een brief schrijft zijn moeder dat haar geen opoffering te groot is want zij gelooft in het kunstenaarschap van haar zoon en wil alle moeite doen ...."'t is op mijn leeftijd een heele onderneming, maar ik geloof dat ik door 'verhuren zonder pension' nog wel wat zou kunnen bereiken / je zit altijd met die drommelsche hypotheek"....  Zij volgt de artistieke ontwikkeling van haar zoon met grote belangstelling en geeft ook haar mening: "...Ik ga telkens je schilderij eens bekijken, ik vind ze prachtig geschilderd, maar ik kan mij niet begrijpen, dat jij, met je in teere en diep voelende natuur, deze figuren niet hebt geplaatst in een pakkende omgeving / ik geloof met jou, dat het van de kunstwaarde niets afdoet, maar het maakt een teederder indruk"...

Behalve voor een schilder als George Breitner, die hij zeer bewonderde moet Koning ook een bijzondere belangstelling hebben gehad voor de van origine Oekraïnense kunstenares Marie Bashkirtseff. De jonge kunstenaar las haar dagboek in de Franse taal en heeft delen ervan zelf vertaald. De interesse voor types uit het volk delen beiden. Die belangstelling groeit bij de artistiek zeer begaafde Bashkirtseff, die vooral verkeerde in mondaine kringen, als zij vanuit haar rijtuig begint te tekenen. Zij schrijft: "God, wat is de straat toch interessant! De gelaatsuitdrukkingen van de mensen, de eigenaardigheden van ieder individu, de duiksprongen in de ziel van onbekenden."
Een expressief schilderij als 'Le meeting' van Bashkirtseff, nu in het musée des Beaux-Arts in Nice, met een groep kinderen op straat, moet Koning zeker hebben aangesproken. De in 1858 geboren Marie Bashkirtseff werd toegelaten tot de Académie Julian in Parijs, de enige academie die vrouwen accepteerde in die tijd. Zij noteert in haar dagboek naar aanleiding van een kritiek van een zekere Drumont op het schilderij 'Le meeting', dat zij exposeert op de Salon: ...."Hij verafschuwt het genre dat ik maak, maar complimenteert me uitbundig, terwijl hij me verbijsterd vraagt hoe het kan dat ik, die leef in een omgeving van elegantie en raffinement, houdt van het lelijke"...  Marie Bashkirtseff werd ernstig ziek en stierf op 25-jarige leeftijd aan de tering.

Met de sociale en hulpvaardige directeur en hoogleraar Derkinderen - hij hielp zijn studenten ook met materiële zaken - had Koning een goed contact. De professor hield op twee ochtenden in de week 'spreekuur'. In een brief die directeur Derkinderen schreef na het afstuderen van Koning memoreert deze aan de wekelijkse bezoeken aan zijn student ...."Dinsdag een nieuw en gevoelig motief opgezet te zien, dat was voor mij altijd iets animeerends!"....
Als Derkinderen in juli 1921 voor bijna een jaar naar Italië vertrekt moet de student zijn mentor missen en moet hij het doen met een paar kunstkaarten die Derkinderen vanuit Venetië stuurt. De lange afwezigheid van de hoogleraar is wel aanleiding voor Koning en mede-studenten Paula Mouthaan en Han Bijvoet om te protesteren bij Nico van der Waay en de andere hoogleraren en zij krijgen dan ook verlenging en mogen hun loge een jaar langer gebruiken.
In juli 1924 wordt in het gebouw aan de Stadhouderskade in twee zalen een tentoonstelling gehouden van een 50-tal werken van (ex)studenten van de Rijksacademie. Koning is met 8 werken vertegenwoordigd en studiegenoten Teun Bakker, Willem Hofker, Cees Bolding, Paula Mouthaan e.a. doen ook mee. Helemaal vanzelf ging de voorbereiding en inrichting van de expositie niet. Antoon Derkinderen liet wat hij noemde "de generale repetitie" aan zijn studenten over want hij kon er niet bij zijn en schreef aan Koning:..."Wanneer er voor een groote muzikale uitvoering een repetitie gehouden wordt, dan gaat het er ook wel eens moeilijk toe. Wanneer het niet heel erg is dan slaagt de repetitie niet zeggen de musici"....
Op de academie ontstonden allerlei vriendschappen, desondanks ging er wel eens iets mis. Wanneer het initiatief wordt genomen om gezamenlijk een album met werk te maken en aan te bieden aan koningin Wilhelmina vanwege haar 25-jarig regeringsjubileum in 1923 blijkt het heel lastig te zijn dit voor elkaar te krijgen. Paula Mouthaan komt ervoor terug uit Parijs en spant zich in om iedereen binnenboord te houden want een aantal mensen zoals Jan Sluyters, die gevraagd zijn of beloofd hadden mee te doen, haakt af.
Studiegenoot en vriend Han Bijvoet, is gevraagd het titelblad voor zijn rekening te nemen maar is  "door drukte verhinderd". Hendrik Jan Wolter, Han Meyer en Koning hebben er ook niet veel zin in. Hare Majesteit was wel positief en laat weten voor het album zeer gevoelig te zijn en het persoonlijk te willen ontvangen. Uiteindelijk werd een deputatie gevormd die het album 6 september op het paleis in Amsterdam mag komen aanbieden. Het Hof wil dan precies weten wie de commissieleden zijn, laat op het laatste moment in een telegram weten dat de deputatie om kwart voor 5 wordt verwacht maar dat er geen tijd is voor een speech. Uiteindelijk gaat dit ook niet door en mag het album wel nog in Den Haag bij de Particulier Secretaris Van Geen afgegeven worden. Of commissielid Koning er bij aanwezig is geweest is niet bekend en ook is niet bekend waar het album precies terecht is gekomen.
Haarlemmer Han Bijvoet haakte al eerder af, maar hij was wel iemand op wie Paula en Cornelis bijzonder gesteld waren en bleven. Als in januari 1923 de moeder van Koning overlijdt schrijft Bijvoet hem een brief om Koning te condoleren en raadt hem aan hard te werken en afleiding te zoeken: "dat jij ook je werklust weer terug zult krijgen, dat is 't eenigste geneesmiddel, ik merk wanneer je in dergelijke gevallen niet gaat werken dat je dan hard op weg bent gek te worden, vergeet ook niet dat er een band tusschen de levenden en de dooden is dikwijls sterker dan tusschen de leevenden". Verder komt hij nog met niet al te fleurige berichten wat hij heel vervelend vindt voor zijn vriend. Hij neemt Koning in vertrouwen en vertelt dat het uit is met zijn Duitse vriendin: ..."Je weet mijn meisje is een half jaar door de ziekte van haar moeder genoodzaakt geweest in Duitschland te blijven, door eenige moffen en de omgang met nietelingen daar in die tijd is haar caracter zoo ontzettend veranderd, dat ik haar niet terugkon, 't grootste gedeelte van wat mooi in haar was schijnen ze er uit gescheurd te hebben en verwoest zonder dat ik er iets aan doen kon. Ik ben nog heelemaal naar Beieren geweest om haar te halen, maar al 't moois van vroeger was verdwenen, hoe of iemand zoo kon veranderen begrijp ik zelf niet, ik heb nog veel grotere haat dan vroeger aan de mondaine stront van de maatschappij gekregen"...
Paula Mouthaan wil na de geschiedenis met het album het liefst weer zo snel mogelijk voor een maand terug naar Parijs. Eerst reist ze naar de Chevreuse om bij de familie van hoogleraar Jan Bronner te logeren en reist dan naar Parijs om in hotel Beauvoir een kamer te betrekken. Daar wordt ze flink ziek. Ze heeft volgens de dokter een "Typhus niet van de kwaadaardige soort". Ze geniet er van het uitzicht maar zou veel liever "den Luxembourg, een lievelingsplaatsje" in willen lopen. Ze mag of kan er niet uit en kan er ook niet boodschappen doen of koken. De restaurants, schrijft ze aan Koning, staan haar tegen "met de vieze duimen van de overhitte kelners in het eten". Koning schrijft haar en Mouthaan antwoordt: ..."Ik heb niemand om me heen die dezelfde levensliefde deelt - Ik houd zoo van het leven, ik geloof in al zijn uitingen, en ik ben er ook verliefd op, in mijn beste buien, op alles, op het licht, op het groeien, het bewegen van mensen en dieren, alles het is niet te zeggen, ik ben er gelukkig van, en - maar ik weet dat de meeste menschen dit niet kennen, en merken zij er iets van, het verkeerd uitleggen". Mouthaan heeft in vriend Koning een soulmate gevonden en hoopt op "een groei in die vriendschap". Ze schrijft opnieuw dat ze in Parijs weer eens ziek geworden is en heeft het plan om maar weer terug naar Delft te gaan. Bovendien wil ze naar de academie om er op de zolder "enige dingen te zoeken" en ze wil graag "onze grote vriend" Derkinderen en ook Bronner weer eens zien. Ze wil Koning graag spreken en met hem lachen: "Koning weet je nog, wat hebben we dikwijls gelachen, en wat is dat zalig om dat zoo royaal te kunnen doen. O weet je nog, toen jij die leelijke zwarte pastoorshoed van ma op hadt? We hebben dikwijls plezier gehad".